VEB.net maakt gebruik van cookies om het gebruiksgemak van de website te verbeteren. 

Minder R&D, meer winst

 Fornix bestaat uit een handelsafdeling van niet-gepatenteerde geneesmiddelen (ca. 75 procent van de omzet), een allergiedivisie, gericht op ontwikkeling en marketing van eveneens niet-gepatenteerde geneesmiddelen (ca.24 procent van omzet), en de in 2002 gestarte afdeling Theranostics (ca. 1 procent van omzet).

De winst voor 2003 wordt nagenoeg alleen bepaald door de Allergiegroep; gezien het feit dat het gaat om de verkoop van niet-gepatenteerde geneesmiddelen. Een zeer groot gedeelte wordt behaald door verkoop van één product. Door de grote concurrentie in deze branche is continuïteit enigermate onzeker. Dit wordt niet genoemd in de risicoparagraaf.

Daarnaast is Fornix niet bereid om zelf veel onderzoek te doen, zo blijkt uit de daling van R&D-kosten. Fornix geeft de voorkeur aan het kopen van onderzoek bij universiteiten, in een zo ver mogelijk gevorderd stadium, dan wordt wel een hogere prijs betaald. Fornix wordt dan geen patenthouder, hetgeen kennelijk onmogelijk is op het gebied van allergie. Als Fornix meer zou investeren in R&D, in plaats van minder, zou de winst aanzienlijk minder zijn gestegen, doch de continuïteit wellicht meer verankerd.

Besloten is om van de relatief hoge winst ook nog eens zestig procent dividend uit te keren, waardoor een groot deel van voor R&D beschikbare gelden uit de onderneming zijn gehaald. De invloed van een grootaandeelhouder speelt hierbij mogelijk een rol. Na de hoge dividenduitkering over 2003 blijft de solvabiliteit stevig (59 procent).

Ondanks mooie cijfers over 2003, voor een groot deel behaald door lagere R&D-kosten, bestaat onzekerheid over de lange termijn ontwikkeling van Fornix, vooral door verkoop/ontwikkeling van niet-gepatenteerde geneesmiddelen. Het is opmerkelijk dat Fornix regelmatig ontbreekt in brancheoverzichten van de bio-techsector.

Op het punt van corporate governance wekt Fornix niet de indruk de code-Tabaksblat integraal over te gaan nemen hetgeen wel in het voordeel van de ‘outside’ aandeelhouder is. Commissaris Visser, ex-directeur en grootaandeelhouder met een belang van ongeveer dertig procent, krijgt naast zijn commissarisvergoeding ook nog een vergoeding van 3.500 per dag voor overige werkzaamheden. Het totaal aan extra vergoedingen bedroeg 63.000 euro in 2003. De president-commissaris krijgt eveneens extra vergoedingen/commissie. Commissaris Hannema, advocaat, besteedt juridische werkzaamheden voor Fornix uit aan zijn eigen advocatenkantoor (dit eindigt per 1 januari 2005). Commissaris Abbott, aangesteld in 2002, heeft naast zijn commissarisvergoeding een optieregeling die volgens de laatste koers nu al leidt tot vermogenswinst.

Uit een en ander blijkt de afhankelijkheid inzake diverse vergoedingen en de bezoldiging van commissarissen en is daarmee dus niet conform ‘best practice’. De samenstelling van de raad van commissarissen is tevens eenzijdig gericht. Alleen commissaris Visser komt uit het vak, de overige commissarissen zijn bankier respectievelijk advocaat. Een samenstelling die niet geheel in lijn is met de benodigde kennis ter ondersteuning van de uitbouw van de kernactiviteiten. Voorts ligt het niet in het voornemen om de arbeidscontracten van directie om te zetten naar contracten voor vier jaar, zoals aanbevolen volgens de code. In zijn algemeenheid kan gezegd worden dat