VEB.net maakt gebruik van cookies om het gebruiksgemak van de website te verbeteren. 

Weerloos?

Ingenieursbureau Grontmij richt zich met haar divisies advies en techniek, bouw en installatie, ontwikkeling en exploitatie op de markten van bouw, infrastructuur en milieu. De omzet wordt voor tachtig procent behaald in Nederland en voor twintig procent in Europa, voornamelijk België en Duitsland. De onderneming is dus in grote mate afhankelijk van de investeringsbereidheid in Nederland, waarbij de overheid een belangrijke rol speelt. De kabinetscrisis en de bouwfraude-affaires hebben hierop een duidelijke invloed. Op korte termijn zijn de effecten daarvan neutraal, maar op langere termijn met zekerheid zeer negatief: men moet nu aanbesteden voor over drie jaar.

Op de vraag of door middel van research en innovatie geen nieuwe functies en markten  konden worden ontwikkeld, was men zeer terughoudend. Nieuwe ideeën en technieken worden wel ontwikkeld  tijdens de advisering of uitvoering van projecten, maar er wordt niet bewust door middel van research en development getracht nieuwe werkterreinen te veroveren.

Met Vagron, een vuilverwerkings en -vergistingsinstallatie in Groningen, waarin  voor vijftig procent wordt deelgenomen, lijkt Grontmij niet erg gelukkig te zijn. Er is voor circa veertien miljoen euro in geïnvesteerd, maar er treden in het proces regelmatig storingen op. In 2002 was er sprake van ernstige “averij”. Meer kosten dan baten.

De implementatie van Oracle, een informatie-, calculatie-, plannings- en strategiesysteem, dat als een ICT-netwerk binnen alle onderdelen van Grontmij zal worden toegepast, bleek in 2002 veel hoofdbrekens en een aanzienlijk tijdsbeslag van de medewerkers te kosten. Het bestuur toonde zich optimistisch over de voortgang en de toekomstmogelijkheden van de toepassing van Oracle.

Grontmij is een structuurvennootschap, waarbinnen de commissarissen dus via coöptatie worden benoemd en de aandeelhouders (evenals de ondernemingsraad) uitsluitend het recht van bezwaar en aanbeveling hebben. De toepassing van het rooster van aftreden kwam weer ter sprake: gepleit werd voor een beperking van de totale zittingsduur tot drie termijnen van vier jaren.

Er zijn bij Grontmij commissarissen die nu al zeventien jaar in de raad zitting hebben en die, blijkens een aankondiging in het jaarverslag, na het verlopen van hun huidige termijn over drie jaar, weer in aanmerking wensen te komen voor een herbenoeming voor vier jaar. De voorzitter deed weer de gebruikelijke toezegging “het in de raad te zullen bespreken”. De druk van aandeelhouders neemt echter toe en in de wandelgangen bleek ook de centrale ondernemingsraad een overeenkomstige wens te hebben. In 2004 is er overigens geen herbenoeming aan de orde. De thans herbenoemde commissarissen vielen binnen de termijn van drie maal vier jaar.

Behalve via het structuurregime, heeft Grontmij zich beschermd door certificering, beperking van het stemrecht in geval van tijdelijke decertificering en de mogelijkheid tot uitgifte van beschermingsprefs, waarbij de gevraagde – en dankzij het administratiekantoor steeds weer verleende – machtiging hoger is dan de VEB-norm. Op het betreffende agendapunt werd ook nu weer door VEB en enkele individuele aandeelhouders tegengestemd.

Grontmij is één van die ondernemingen die hoopt de toenemende oppositie tegen certificering te kunnen pareren door certificaathouders die dat wensen, het op basis van hun certificaten toekomende stemrecht zelf te laten uitoefenen. Hierbij geldt echter wel een maximering van een procent. Desgevraagd werd bevestigd dat het administratiekantoor over bijvoorbeeld de twee procent stemrecht blijft beschikken van een certificaathouder die drie procent bezit. Het administratiekantoor zal zich bij een contrair standpunt niet voor twee procent van stemming onthouden. De certificaathouder kan dus mede door zijn eigen twee procent worden overruled. Zo krom is dit systeem.

Een over-beschermde Grontmij wekt de indruk een tamelijk behoudend beleid te voeren. De onderneming is eerder negatief dan positief over de toekomstverwachtingen, waarbij vooral wordt gewezen op de externe omstandigheden. “Het zou in Nederland wel eens zwaar weer kunnen worden.” Het ondernemingsbestuur lijkt daarop niet veel verweer op te hebben.