VEB.net maakt gebruik van cookies om het gebruiksgemak van de website te verbeteren. 

Toelichting op vonnis inzake WOL

Afgelopen woensdag werd vonnis gewezen in de procedure van de advocaten Spong en Hammerstein tegen ABN Amro, inzake de beursintroductie van World Online (17 maart 2000).

De vorderingen die de advocaten (mede) via de Stichting Lipstick Effect en vier andere WOL-beleggers hebben ingediend, zijn door de Rechtbank afgewezen en in de media is daar de afgelopen dagen ruim aandacht aan besteed. De meest gebruikte krantenkop was daarbij “Prospectus World Online niet misleidend”. Aangezien de VEB mede namens ruim 10.300 gedupeerde WOL-beleggers een juridische procedure voert in deze zaak, is het zinvol om het vonnis nader te analyseren. Naar de mening van de VEB is de belangrijkste grond van het afwijzen van de vorderingen dat eisers niet ontvankelijk worden verklaard. Voorts is de VEB van mening dat er zeer wezenlijke verschillen bestaan tussen de zaak van Spong en Hammerstein en de zaak van de VEB, en bewijst dit vonnis zelfs de juistheid van de door de VEB gekozen juridische route.

De beslissing van de rechtbank luidt als volgt: “De rechtbank verklaart Lipstick c.s. niet ontvankelijk in hun vorderingen, een en ander voor zover hiervoor vermeld, respectievelijk wijst deze voor het overige af;”. Primair eisten Lipstick en de vier (ex-) WOL-beleggers een terugbetaling door ABN Amro van de betaalde koopprijs van 43 euro tegen teruglevering van de gekochte aandelen WOL. Lipstick stelt dat door het tekortschieten van de informatieverschaffing en misleidende informatie in het prospectus met betrekking tot de overdracht van de aandelen van Nina Brink (transferred) sprake is van dwaling. Bij een juiste informatieverschaffing zouden de eisers de koopovereenkomsten niet zijn aangegaan.

Het overgrote deel van de overwegingen van de Rechtbank wordt gewijd aan de ontvankelijkheidsvraag. Lipstick wordt door de rechter niet ontvankelijk verklaard. Allereerst stelt de rechtbank vast dat Lipstick c.s. geen aktes van cessie (= overdracht van de vordering tot schadevergoeding) van de (gedupeerde) beleggers heeft of beschikt over volmachten waaruit blijkt dat Stichting Lipstick namens bepaalde personen optreedt. De rechter concludeert dat de bevoegdheid van de Stichting om te procederen nu alleen kan op basis van het wetsartikel 3:305 a.

Deze rechtsvordering kan worden ingesteld namens personen met gelijksoortige belangen, ofwel collectieve actie. Het derde lid van dit artikel bepaalt echter dat een stichting als Stichting Lipstick geen rechtsvordering tot schadevergoeding te voldoen in geld kan indienen. Op die grond wordt de vordering van Lipstick niet-ontvankelijk verklaard. De Stichting Lipstick wordt voorts niet ontvankelijk verklaard voorzover haar vorderingen betrekking hebben op dwaling(6:228). Uit de aard van dit artikel vloeit namelijk voort dat bij de beantwoording van de vraag of iemand bij het aangaan van een overeenkomst heeft gedwaald, om een voorstelling van zaken bij een individueel persoon moet gaan. Een collectieve vordering in deze is dus niet mogelijk. Bovendien blijkt dat de Stichting Lipstick zelf geen aandelen WOL heeft gekocht. De rechtbank concludeert: “Nu niet is gesteld of gebleken is dat de Stichting Lipstick aandelen WOL heeft gekocht en zij geen volmachten of cessieaktes heeft overgelegd, dient de Stichting Lipstick ook voor het restant in deze vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard”.

Voorts wijdt de rechter een overweging aan de kwestie over het woord “transferred” waarvan eisers stellen dat dit woord misleidend is, en niet perse verkocht hoeft te betekenen. Hier stelt de rechtbank dat uit het prospectus kon worden afgeleid dat “transferred” hier verkoop betekende en dat de prijs niet behoefde te worden vermeld. Ten aanzien van de overige - volgens Lipstick - misleidende mededelingen over het belang van mevrouw Brink stelt de rechtbank: “ De rechtbank overweegt in dit verband voorts nog dat, voorzover betrokkene (d.w.z. mevrouw Brink) zelf over de betreffende transacties mededelingen heeft gedaan, deze niet aan ABN AMRO kunnen worden tegengeworpen. Hetzelfde geldt voor berichten in de media, inclusief de vakpers.”

Hoewel het natuurlijk onduidelijk is of dit vonnis in een eventueel hoger beroep overeind blijft, wordt duidelijk niet geconcludeerd dat het prospectus en de mededelingen daarom heen niet misleidend zijn.

De actie van de VEB en de Stichting VEB-Actie WOL is wezenlijk anders dan die van Spong en Hammerstein. Allereerst eisen VEB en de Stichting VEB-Actie WOL niet dat de transactie wordt teruggedraaid en dienen zij ook geen vordering tot schadevergoeding in. Op die twee punten is de Stichting Lipstick onderuit gegaan. De VEB heeft bovendien wel haar infrastructuur goed op orde en heeft - via aktes van cessie - de vorderingen van 10.300 gedupeerde WOL-beleggers overgedragen gekregen. Het belangrijkste verschil in de eis blijft evenwel dat Spong en Hammerstein hebben ingezet op “dwaling” en terugleveren van stukken en dat de VEB een verklaring voor recht vraagt waarbij misleiding van het prospectus en de informatieverschaffing in de periode rond de beursgang wordt vastgesteld. Op basis van die verklaring voor recht kan later schadevergoeding worden gevorderd.

De VEB-actie onderscheidt zich op nog twee belangrijke punten. De VEB heeft zich niet alleen gericht op ABN AMRO, maar op zes gedaagde partijen: de onderneming zelf (World Online), de begeleidende banken (ABN AMRO en Goldman Sachs) en de verkopend aandeelhouders (Reggeborgh, Mallowdale en NS Telecom). In de denktrant van de rechtbank kunnen de overige mededelingen over het belang van mevrouw Brink wel aan andere partijen die door de VEB zijn gedagvaard worden toegeschreven en het meest voor de hand ligt hier World Online zelf.

Voorts hebben de VEB en de Stichting VEB-Actie WOL negen gronden van misleiding aangevoerd, waarvan de kwestie van “transferred” en de misleidende mededelingen omtrent het belang van mevrouw Brink er een is. De andere acht gronden betreffen onder meer de informatie over de optieregeling, de conversie van de ABN AMRO-lening en de professionele achtergrond van mevrouw Brink. Aan die negen gronden kan nog worden toegevoegd dat ook de aankooptransactie van ABN AMRO op de dag van de beursintroductie - waarvoor de bank van AFM een boete heeft gekregen - misleidend is geweest.

Ten aanzien van het vonnis van de rechtbank is de VEB overigens van mening dat uit het prospectus - mede in het licht van de gedane publieke uitspraken door mevrouw Brink en de woordvoerders van WOL - niet duidelijk blijkt dat “transferred” in dit verband moet worden geïnterpreteerd als verkoop, dat de prijs waartegen werd verkocht wel zeer relevante informatie is en dat de winstdelingsregeling niet in het prospectus is toegelicht.

Het bovenstaande maakt naar de mening van de VEB duidelijk dat 1) de vorderingen van Lipstick primair zijn afgewezen vanwege het feit dat Lipstick niet ontvankelijk is verklaard 2) dat de punten waarop de beslissing Lipstick niet ontvankelijk te verklaren niet van toepassing zijn op (de actie van) de VEB en de Stichting VEB-Actie WOL 3) dat de actie van VEB duidelijk afwijkt van die van Spong en Hammerstein op drie punten - vordering (misleiding/verklaring voor recht versus dwaling/terugleveren van aandelen), de gedaagde partijen (6 partijen door VEB, alleen ABN Amro door Spong en Hammerstein) en het aantal gronden van misleiding (negen gronden VEB, een grond S&H).

Op grond van het bovenstaande zal het duidelijk zijn dat de VEB haar actie onverminderd kansrijk acht en haar actie met volle kracht voortzet. In januari 2003 hebben de zes gedaagde partijen van dupliek gediend en naar alle verwachting zal op 10 oktober 2003 de zitting plaatsvinden.