De afwaardering van Frankrijk en een trits andere eurolanden komt niet als een verrassing. Dat neemt niet weg dat de gevolgen vervelend zijn. Reddingsmechanismen worden nog zwakker.
Er zijn beleggers die het beu zijn: de vrijwel dagelijkse nieuwsberichten over obligatieveilingen en kredietbeoordelingen.
Voor die groep zal het even doorbijten worden, want komende tijd zullen de kredietmarkten de muziek maken. Zoals nu, na een nieuwe ronde afwaarderingen van eurolanden. En ook als dat geen verrassing is blijven de gevolgen vervelend.
In perspectief
Eerst maar even de feiten in perspectief. Kredietbeoordelaar Standard & Poor's, vorig jaar ook al verantwoordelijk voor de historische afwaardering van de Verenigde Staten, heeft er niet voor gekozen de hele eurozone af te waarderen.
Wel is de kredietwaardigheid van negen eurolanden teruggeschroefd: Frankrijk, Oostenrijk, Malta, Slovenië, Slowakije, Cyprus, Spanje, Italië en Portugal. S&P liet begin december weten ook de rating van Duitsland, Nederland, Luxemburg, Ierland, België, Finland en Estland te heroverwegen. De status van deze landen is niet aangepast.
De meeste aandacht gaat uit naar Oostenrijk en Frankrijk, de landen die uit de selecte groep van landen is geduikeld met de hoogste kredietwaardigheid. Zeker in het geval van Frankrijk heeft die afwaardering een explosieve politieke lading nu de presidentsverkiezingen voor de deur staan.
Relativeren
Ook op financieel-economisch gebied zijn de gevolgen groot. Natuurlijk, de afwaardering komt niet als een verrassing. Politici als bondskanselier Merkel en ook Mark Rutte benadrukken dat graag: de markt zou deze tegenvaller al hebben ingeprijsd.
Daar zit ongetwijfeld een kern van waarheid in. Op de financiële markten draait het immers niet om wat er gaat gebeuren maar wat er kan gebeuren.
Ook hebben beleggers tijdens de recente crisis het belang van de AAA-status leren relativeren. Rente van landen liepen immers al op toen ze konden pronken met hoge waarderingen van ratingbureaus.
Al eerder kon dus worden vastgesteld dat de markt een betere kredietbeoordelaar is dan S&P, Moody's en Fitch samen.
Maar dat wil niet zeggen dat daarmee al pijn al geleden is. De nieuwe realiteit stelt nieuwe uitdagingen én problemen.
Problemen noodfonds
Het grootste probleem valt te verwachten met het noodfonds. Politici verwachten/hopen dat het tijdelijke noodfonds EFSF de AAA-status kan behouden ondanks de afwaardering van Frankrijk. Een hoge kredietwaardigheid moet dat vehikel helpen om goedkoop geld aan te trekken waarmee landen in nood geholpen kunnen worden.
Het EFSF-fonds ontleent zijn kredietstatus aan de garanties die eurolanden afgeven. Het lijk twijfelachtig dat het noodfonds onder de huidige voorwaarden zijn rating weet te behouden nu nog maar 34 procent van de garanties uit landen met een AAA-status komt, Duitsland, Nederland, Finland en Luxemburg.
Het EFSF-fonds kon tot nu een slordige 440 miljard euro aan leningen uit de markt trekken. Door een hefboomconstructies kan het met dat geld tot 780 miljard euro aan garanties afgeven. Om de kredietstatus van het noodfonds te behouden zou de leencapaciteit en bijhorende slagkracht wel eens kunnen verschralen.
Probleem is dat volgens economen de slagkracht van het noodfonds nu al veel te gering is om de onrust van de markten te jagen. Voorlopig lijkt het politiek onhaalbaar om ‘gezonde' eurolanden nog meer garanties af te laten geven.
Eenderde eurozone
Het huidige noodfonds is een tijdelijk vehikel dat vervangen moet worden door een permanent vangnet, het ESM. De financiering van dit fonds zit anders in elkaar. Duidelijk is in ieder geval dat de slagkracht van noodhulp niet zal toenemen bij de overgang van het ene systeem naar het andere.
De Britse bank RBS berekende hoeveel kapitaal dit permanente fonds nodig zou hebben om dubbel zoveel geld te kunnen lenen als nu (voor de afwaardering) het geval is. Het zou gaan om een bedrag dat gelijk staat aan 30 procent van het Bruto Binnenlands Product van de totale eurozone. Dat lijkt onhaalbaar.
Wat nu?
De afwaardering zal in ieder geval de druk op Europese beleidsbepalers opvoeren om nieuwe maatregelen te nemen en eerder voorgenomen acties sneller uit te voeren. Dat zal een behoorlijke krachttoer worden, gezien de moeizame besluitvorming vorig jaar.
Is er ook goed nieuws? Wellicht. Normaal gesproken zal S&P voorlopig geen eurolanden meer op de korrel nemen.
De kredietbeoordelaar heeft alle landen nu uit de zogenoemde ‘Creditwatch' gehaald, wat betekent dat er geen speciale, extra analyses van de situaties worden gemaakt. Dat neemt niet weg dat voor veel landen de vooruitzichten negatief blijven.
Voor die groep zal het even doorbijten worden, want komende tijd zullen de kredietmarkten de muziek maken. Zoals nu, na een nieuwe ronde afwaarderingen van eurolanden. En ook als dat geen verrassing is blijven de gevolgen vervelend.
In perspectief
Eerst maar even de feiten in perspectief. Kredietbeoordelaar Standard & Poor's, vorig jaar ook al verantwoordelijk voor de historische afwaardering van de Verenigde Staten, heeft er niet voor gekozen de hele eurozone af te waarderen.
Wel is de kredietwaardigheid van negen eurolanden teruggeschroefd: Frankrijk, Oostenrijk, Malta, Slovenië, Slowakije, Cyprus, Spanje, Italië en Portugal. S&P liet begin december weten ook de rating van Duitsland, Nederland, Luxemburg, Ierland, België, Finland en Estland te heroverwegen. De status van deze landen is niet aangepast.
De meeste aandacht gaat uit naar Oostenrijk en Frankrijk, de landen die uit de selecte groep van landen is geduikeld met de hoogste kredietwaardigheid. Zeker in het geval van Frankrijk heeft die afwaardering een explosieve politieke lading nu de presidentsverkiezingen voor de deur staan.
Relativeren
Ook op financieel-economisch gebied zijn de gevolgen groot. Natuurlijk, de afwaardering komt niet als een verrassing. Politici als bondskanselier Merkel en ook Mark Rutte benadrukken dat graag: de markt zou deze tegenvaller al hebben ingeprijsd.
Daar zit ongetwijfeld een kern van waarheid in. Op de financiële markten draait het immers niet om wat er gaat gebeuren maar wat er kan gebeuren.
Ook hebben beleggers tijdens de recente crisis het belang van de AAA-status leren relativeren. Rente van landen liepen immers al op toen ze konden pronken met hoge waarderingen van ratingbureaus.
Al eerder kon dus worden vastgesteld dat de markt een betere kredietbeoordelaar is dan S&P, Moody's en Fitch samen.
Maar dat wil niet zeggen dat daarmee al pijn al geleden is. De nieuwe realiteit stelt nieuwe uitdagingen én problemen.
Problemen noodfonds
Het grootste probleem valt te verwachten met het noodfonds. Politici verwachten/hopen dat het tijdelijke noodfonds EFSF de AAA-status kan behouden ondanks de afwaardering van Frankrijk. Een hoge kredietwaardigheid moet dat vehikel helpen om goedkoop geld aan te trekken waarmee landen in nood geholpen kunnen worden.
Het EFSF-fonds ontleent zijn kredietstatus aan de garanties die eurolanden afgeven. Het lijk twijfelachtig dat het noodfonds onder de huidige voorwaarden zijn rating weet te behouden nu nog maar 34 procent van de garanties uit landen met een AAA-status komt, Duitsland, Nederland, Finland en Luxemburg.
Het EFSF-fonds kon tot nu een slordige 440 miljard euro aan leningen uit de markt trekken. Door een hefboomconstructies kan het met dat geld tot 780 miljard euro aan garanties afgeven. Om de kredietstatus van het noodfonds te behouden zou de leencapaciteit en bijhorende slagkracht wel eens kunnen verschralen.
Probleem is dat volgens economen de slagkracht van het noodfonds nu al veel te gering is om de onrust van de markten te jagen. Voorlopig lijkt het politiek onhaalbaar om ‘gezonde' eurolanden nog meer garanties af te laten geven.
Eenderde eurozone
Het huidige noodfonds is een tijdelijk vehikel dat vervangen moet worden door een permanent vangnet, het ESM. De financiering van dit fonds zit anders in elkaar. Duidelijk is in ieder geval dat de slagkracht van noodhulp niet zal toenemen bij de overgang van het ene systeem naar het andere.
De Britse bank RBS berekende hoeveel kapitaal dit permanente fonds nodig zou hebben om dubbel zoveel geld te kunnen lenen als nu (voor de afwaardering) het geval is. Het zou gaan om een bedrag dat gelijk staat aan 30 procent van het Bruto Binnenlands Product van de totale eurozone. Dat lijkt onhaalbaar.
Wat nu?
De afwaardering zal in ieder geval de druk op Europese beleidsbepalers opvoeren om nieuwe maatregelen te nemen en eerder voorgenomen acties sneller uit te voeren. Dat zal een behoorlijke krachttoer worden, gezien de moeizame besluitvorming vorig jaar.
Is er ook goed nieuws? Wellicht. Normaal gesproken zal S&P voorlopig geen eurolanden meer op de korrel nemen.
De kredietbeoordelaar heeft alle landen nu uit de zogenoemde ‘Creditwatch' gehaald, wat betekent dat er geen speciale, extra analyses van de situaties worden gemaakt. Dat neemt niet weg dat voor veel landen de vooruitzichten negatief blijven.