VEB.net maakt gebruik van cookies om het gebruiksgemak van de website te verbeteren. 

Solvabiliteit

In moeilijke tijden is het zoeken naar zekerheid en degelijkheid. Beleggers kijken steeds vaker naar de buffers van bedrijven, de solvabiliteit. Is dat veilig genoeg?

Na de dolle jaren van voor de kredietcrisis zijn beleggers weer op zoek naar degelijkheid, bedrijven die tegen een stootje kunnen en niet bij de minste tegenwind al aan het wankelen raken.

Het heeft de interesse van beleggers aangewakkerd voor de solvabiliteit van beursgenoteerde bedrijven, het vermogen om op lange termijn aan de schuldverplichtingen te voldoen.

De solvabiliteit wordt bijvoorbeeld berekend door het eigen vermogen te nemen als percentage van het totaal aan bezittingen - het balanstotaal.

Wat hebben beleggers eraan?
Het eigen vermogen wordt vaak gezien als buffer om financiële tegenvallers op te vangen. Is de solvabiliteit hoog en neemt hij toe, dan verbetert de financiële positie. Is de solvabiliteit laag en daalt deze dan verslechtert die positie en wordt de onderneming kwetsbaarder voor tegenvallers.

Tot zover de vuistregel, want hoe solvabel ondernemingen moeten zijn, verschilt sterk per sector.

Zo is het logisch dat kapitaalintensieve industriële bedrijven, die gevoelig zijn voor de grillen van de economie, dikkere buffers nodig hebben dan bedrijven die actief zijn in defensieve sectoren als de voedingsindustrie.

Het is dan ook zinvoller om het verloop van de solvabiliteit bij een onderneming in de gaten te houden.

Een neerwaartse trend van de solvabiliteit kan erop duiden dat ondernemingen interen op hun buffers. Hoewel hier goede redenen voor kunnen zijn, denk bijvoorbeeld aan bedrijven die leningen hebben aangetrokken om overnames te financieren, is een structurele terugloop een indicatie dat de winsten onder druk staan.

Bij veel bedrijven die recent in de problemen kwamen zoals KPN, Grontmij en CSM - liep de solvabiliteit de laatste jaren terug.

Beperkingen
Voor bedrijven is de solvabiliteit dus een buffer, voor beleggers en banken zou het een waarborg moeten zijn. Volgens de boekjes geeft de ratio inzicht in wat overblijft voor banken en aandeelhouders als een onderneming omvalt.

De praktijk is gecompliceerder. Het eigen vermogen van aandeelhouders is niets anders dan het verschil tussen bezittingen en schulden van een onderneming.

Juist de waarde van de bezittingen is door topmannen goed te masseren in de gewenste richting.

Topmannen kunnen de waarde van zogenaamde ‘zachte’ bezittingen relatief gemakkelijk oppompen. Denk daarbij aan klantenbestanden, merken of uitgavenrechten, de zogenoemde immateriële activa.

Door de bezittingen wat hoger uit te laten vallen, resulteert, bij gelijkblijvende schulden, een hoger eigen vermogen. Omdat de werkelijke waarde van zachte activa flink kan afwijken van het bedrag waarvoor het in de boeken staat, vinden bijvoorbeeld bankiers deze bezittingen minder interessant.

Zij hebben liever ‘harde’ bezittingen - fabrieken, gebouwen en machines – als onderpand. Als bankiers de solvabiliteit berekenen, trekken zij vaak eerst (een gedeelte van) de zachte bezittingen van het eigen vermogen af om een aangepaste solvabiliteit te berekenen.

Bij veel ondernemingen op het Damrak zou de solvabiliteit sterk negatief zijn als deze wordt geschoond voor alle zachte bezittingen. Maar ook dat is geen reële voorstelling van zaken.

Helemaal waardeloos zijn deze zachte activa natuurlijk niet. Klantenbestanden, merken en uitgavenrechten kunnen ondernemingen juist een voorsprong geven op concurrenten waardoor een goede boterham verdiend kan worden.

Er kleven meer beperkingen aan de solvabiliteit als graadmeter. Het is een statisch getal dat niets zegt over de ruimte die een bedrijf heeft om rentebetalingen te kunnen doen.

Een hoge schuld (of lage solvabiliteit) is geen probleem als een onderneming een vette kasstroom heeft, bijvoorbeeld omdat klanten graag meer betalen voor een goed merk.

In plaats van de solvabiliteit is de verdiencapaciteit van een onderneming ten opzichte van de schuldpositie vaak een relevantere ratio voor banken. Zo kijken bankiers bijvoorbeeld hoeveel keer de rentelasten door de winst gedekt zijn.

Marktkapitalisatie
En dan is er nog de moeilijkheid dat de solvabiliteit, net als veel andere ratio’s, gaat over zaken uit het verleden en niet per se overeenkomt met de werkelijke waarde.

Daarom kan de verdiencapaciteit beter beoordeeld worden door de schulden van een bedrijf af te zetten tegen de markwaarde van het eigen vermogen, oftewel het aantal uitstaande aandelen maal de beurskoers (marktkapitalisatie).

De marktkapitalisatie geeft een taxatie van de markt over de toekomstige winsten van de onderneming en dus ook de door de markt geschatte ruimte om rentebetalingen te kunnen doen.

Bovendien geeft de marktkapitalisatie van een onderneming waarschijnlijk een beter beeld van de waarde van de zachte bezittingen die op de balans staan.

Het is vaker dat afboekingen op immateriële activa slechte prestaties op de beurs volgen dan andersom. Zoals in het laatste jaar gebeurde bij TomTom, Grontmij en CSM.