VEB.net maakt gebruik van cookies om het gebruiksgemak van de website te verbeteren. 

Eerder dit jaar kreeg Italië een nieuwe regering, bestaande uit twee partijen die op ramkoers met Brussel wilden koersen. De eerste mogelijkheid dat te doen, was de opstelling van de Italiaanse begroting voor 2019. Een artikel van Edin Mujagić, hoofdeconoom van OHV Vermogensbeheer.

De Europese Unie heeft regels waaraan landen zich op dat gebied moeten houden. Kort door de bocht: in goede tijden moet het tekort op zijn minst significant afnemen. Italië vond dat wat het land nodig had, juist het ópvoeren van het tekort was. Aldus geschiedde. Bijna 2,5 procent  tekort voor 2019, daar ging Rome voor waar het doelstreven eerder 0,8 procent was.

De Europese Commissie waarschuwde de Italiaanse regering dat ze die begroting zou afkeuren. Rome zei: doe maar. Beide kanten groeven zich in. Uit Rome kwam het bericht dat het land ‘geen conflict maar ook geen compromis’ wilde met Brussel over de Italiaanse begroting. Brussel op zijn beurt liet weten, bij monde van de Eurocommissaris voor begrotingszaken Pierre Moscovici, dat ‘er geen onderhandelingen zullen komen, een compromis over deze zaak is onacceptabel’. Afgelopen woensdag begon Brussel dan ook de zogeheten ‘buitensporig tekort procedure’, iets wat uiteindelijk tot een miljardenboete kan leiden. Sinds de komst van de euro en die regels, heeft Brussel nooit zo’n boete opgelegd.

Enkele dagen erna meldden de Italianen zich met duizenden liters water bij de Brusselse wijnkelder: of dat water bij die wijn kon. Uit Rome kwamen geluiden dat de regering ook wel kan leven met een tekort van 2 procent. Dat is nog ver weg van 1,2 procent die Brussel eist maar zou Italië het tekort matigen, dan kan het bekende Europese spel gespeeld gaan worden, namelijk dat van geven en nemen, een compromis sluiten zodat beide partijen naar huis kunnen en kunnen zeggen: we hebben niet verloren.

Wat voor deze beschouwing belangrijk is, is dat Italië de eerste stap heeft gezet. Je zou denken dat de harde Brusselse opstelling dus gewerkt heeft. Hoewel ik de harde opstelling van Brussel richting Rome toejuich – het enige wat in mijn ogen te betreuren is, is dat Brussel dat niet veel eerder heeft gedaan, zoals bij het bepalen welke landen mee mochten doen met de euro – denk ik dat de Italiaanse draai weinig tot niets met Brusselse opstelling te maken heeft. Wel met een andere dreiging, een dreiging die ernstiger is.

James Carville, voormalig adviseur van de Amerikaanse president Bill Clinton, zei ooit: “Ik dacht altijd dat als ik zou kunnen reïncarneren, ik terug zou willen komen als de president of de paus. Maar nu denk ik dat ik terug zou willen komen als de obligatiemarkt: je kunt dan namelijk iedereen intimideren.”

Carville had gelijk. Het is niet Brussel waardoor Rome inbindt maar de obligatiemarkt voor het Italiaans schatkistpapier. Toen de Italianen begin maart dit jaar naar de stembus togen, bedroeg de toonaangevende tienjarige rente in Italië minder dan 2 procent. Nadat duidelijk werd dat de nieuwe regering zeer waarschijnlijk door twee anti-euro en anti-EU partijen gevormd gaat worden, klom die rente naar 2,75 procent. Een hogere rente doet pijn bij de overheid maar ook bij Italiaanse bedrijven en huishoudens. Toen de twee genoemde partijen inderdaad een regeringsploeg vormden en die voor ramkoers met Brussel koos met zijn begroting voor 2019, verergerde de situatie verder.

Kredietbeoordelaar Moody’s verlaagde de toch al belabberde Italiaanse kredietwaardigheid. De andere twee belangrijkste kredietbeoordelaars, S&P en Fitch verlaagden hun verwachtingen, het equivalent van tegen Rome zeggen ‘als je je plannen niet wijzigt, doen wij hetzelfde als Moody’s’. Hoe lager de kredietwaardigheid, hoe hoger de rente die je als, in dit geval land, moet betalen om geld te lenen, omdat het risico van wanbetalen hoger is. De Italiaanse tienjarige rente spoot omhoog, naar 3,5 procent.

Die hogere rente is om meer dan één reden een potentieel probleem voor Italië. In de eerste plaats voor de Italiaanse huishoudens met leningen, maar ook omdat de waarde van de Italiaanse staatsobligaties erdoor daalt. Italiaanse huishoudens hebben, direct en indirect, een zeer groot deel van alle uitstaande Italiaanse staatsobligaties in handen.

Een andere manier waarop de gestegen rente, laat staan een verdere stijging, voor pijn kan zorgen loopt via ’s lands banken. Samen hebben die zo’n 30 procent van al het Italiaans schatkistpapier in hun boeken. Bij stijgende rentes daalt de waarde van obligaties. Gezien het feit dat de Italiaanse banken er al slecht voor staan, kan die waardedaling sommige banken over de rand van het financiële ravijn storten. Met als gevolg ofwel faillissement ofwel dat Rome financieel bij moet springen.

Door nog dieper in het rood te staan, waardoor de rente nog verder stijgt, komen banken nog verder in problemen etc. Een uiterst giftige negatieve spiraal is dan een feit. Volgens schattingen wordt de situatie precair bij 4 procent rente op de Italiaanse tienjarige leningen. Nog een ronde spanningen met Brussel en dat percentage kan zomaar bereikt worden.

Alles lijkt erop te wijzen dat Brussel en Rome misschien hun strijdbijl niet helemaal zullen begraven – het eerder genoemd spelletje met geen verliezers na afloop is een langdurige affaire, met dan weer oplopende spanningen en dan weer hoopgevende berichten en ontwikkelingen – maar dat de ruzie niet uit de hand zal lopen. De tijd zal uitwijzen hoe het afloopt.

Mocht het inderdaad niet escaleren, dan zouden dalende Italiaanse rentes te verwachten zijn net als stijgende Duitse rentes. Enerzijds omdat een vlucht naar veiligheid dan niet nodig is en anderzijds omdat zo’n compromis in feite zou laten zien dat de toekomst van de muntunie er eentje is waar de landen steeds meer en directer voor elkaar garant staan. En dát betekent dat de status van de Duitse Bunds als een veilige haven, langzaam maar zeker zal afkalven.

Dit is een bijdrage van Edin Mujagić, hoofdeconoom van OHV Vermogensbeheer. Zijn macro-economische overpeinzingen leest u ook iedere maand in Effect.