VEB.net maakt gebruik van cookies om het gebruiksgemak van de website te verbeteren. 

De Advocaat-Generaal heeft de Hoge Raad geadviseerd in de zaak van de VEB tegen BP om vragen te stellen aan het Europees Hof van Justitie over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter. Dit advies is ook van belang voor de procedure van de VEB tegen Volkswagen.

Eerder concludeerden zowel de Rechtbank als het Hof dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van de VEB tegen BP. Het Hof concludeert dat de financiële schade van de Nederlandse beleggers weliswaar in Nederland is geleden, maar dat er onvoldoende bijzondere omstandigheden voorhanden zijn om de Nederlandse rechter bevoegd te achten en over de kwestie te laten oordelen. Zij deden dit zonder de uitdrukkelijk door de VEB verzochte prejudiciële vragen te stellen aan het Europees Hof. De VEB is in cassatie gegaan tegen het oordeel van het Hof.

Advocaat-Generaal Vlas, tevens hoogleraar Internationaal Privaatrecht, stelt de Hoge Raad uitdrukkelijk wel voor om prejudiciële vragen te stellen aan het Europees Hof van Justitie (zie kader). Het Europees Hof moet volgens hem de kaders uiteenzetten waarbinnen de Hoge Raad over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter zal moeten gaan oordelen. In de regel volgt de Hoge Raad het advies van de Advocaat-Generaal.

Prejudiciële vragen over gecompliceerde rechtsvragen
Vlas stelt voor om de volgende vragen te stellen aan het Europees Hof van Justitie


1. Levert het rechtstreeks intreden van zuivere financiële vermogensschade op een in Nederland aangehouden beleggingsrekening of een beleggingsrekening van een in Nederland gevestigde bank of beleggingsonderneming, welke schade het gevolg is van misleidende informatie van een internationale beursgenoteerde onderneming, op zichzelf een voldoende aanknopingspunt op voor internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter op grond van art. 7, aanhef en onder 2, EEX-Vo uit hoofde van de plaats van het intreden van de schade (‘Erfolgsort’), of zijn er bijkomende specifieke omstandigheden vereist die rechtvaardigen dat de Nederlandse rechter bevoegd is (en zo ja, welke)?

2. Maakt het voor de beantwoording van deze vraag verschil dat de vordering op de voet van art. 3:305a BW is ingesteld door een vereniging die tot doel heeft de collectieve belangen te behartigen van (een deel van) de gedupeerde beleggers en op grond van art. 3:305a lid 3 BW in de collectieve procedure door genoemde vereniging geen schadevergoeding in geld kan worden gevorderd?

3. Maakt het voor de beantwoording van vraag (1) nog verschil dat in de collectieve procedure de woonplaatsen en de beleggingsrekeningen van de vermeend gedupeerde beleggers niet individueel zijn vastgesteld, evenmin als de bijzondere omstandigheden van de individuele aankooptransacties?

4. Maakt het voor de beantwoording van vraag (1) nog verschil, indien de bank- en/of beleggingsrekening van de betrokken gedupeerde beleggers wordt gehouden bij een bank die niet is gevestigd in het rechtsgebied van de aangezochte rechter in de betrokken lidstaat?

5. Indien vraag (1) bevestigend wordt beantwoord, is de op basis van art. 7 punt 2 EEX-Vo bevoegde rechter dan in de omstandigheden van het onderhavige geval bevoegd om van alle schadevorderingen van de gedupeerde beleggers kennis te nemen of slechts van de vorderingen ten aanzien van de schade die in het rechtsgebied van de aangezochte rechter is geleden?

 
Voorgeschiedenis:
Geen procedures tegen BP in Europa
De VEB daagde BP in april 2015 namens Nederlandse beleggers voor de rechter vanwege misleiding voor en na de olieramp in de Golf van Mexico in 2010. Dat is de enige procedure in Europa in deze zaak.

Het Hof Amsterdam oordeelde dat de bijzondere omstandigheden “waaruit een band met Nederland kan worden afgeleid” niet aanwezig zijn. In Canada en de Verenigde Staten lopen wel meerdere procedures, voor het overgrote deel namens niet-Europese BP-aandeelhouders.

De olieramp met de Deepwater Horizon in 2010
De procedure van de VEB heeft betrekking op de misleidende uitlatingen van BP jegens haar aandeelhouders. Het gaat hierbij om stelselmatig onjuiste, onvolledige en misleidende mededelingen van BP over haar veiligheids- en onderhoudsprogramma's vóór de olieramp met de Deepwater Horizon op 20 april 2010. Daarnaast gaat de procedure over misleidende uitlatingen van BP over de omvang van de olieramp ná deze gebeurtenis.

Na de olieramp daalde de koers van het aandeel BP met meer dan 48 procent. De misleidende uitlatingen na de olieramp waren aanleiding voor de Amerikaanse toezichthouder SEC om BP een boete op te leggen van 525 miljoen dollar. Destijds de op twee na hoogste boete ooit uitgedeeld door de SEC.

Procedure van de VEB tegen Volkswagen
De VEB heeft ook het Duitse autoconcern Volkswagen voor de Nederlandse rechter gedaagd. Het gaat over de schade die beleggers hebben geleden nadat bekend werd dat Volkswagen in de Verenigde Staten milieuregels had overtreden. Door dit bedrog was de koers van het aandeel Volkswagen kunstmatig hoog.

Toen de manipulatie bekend werd, verloor het aandeel in twee dagen ruim 35 procent van zijn waarde.

In deze rechtszaak treedt de VEB op voor beleggers die aandelen Volkswagen hebben gekocht via een Nederlandse beleggingsrekening. Volkswagen stelt zich net als BP op het standpunt dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is omdat VW net als BP geen Nederlandse onderneming is en de schade van de aandeelhouders niet in Nederland zou zijn geleden. Bovendien beroept VW zich op een forumkeuzebeding in haar statuten waaruit zou volgen dat de Duitse rechter bevoegd is.

De procedure tegen VW is op verzoek van beide partijen aangehouden totdat duidelijk is wat het oordeel zal zijn van de Hoge Raad in de VEB/BP-procedure.


U heeft geen gratis artikelen meer over
Nog geen VEB-account?
Voor toegang tot de volledige website dient u een VEB-lidmaatschap aan te houden en in te loggen.
Meer infomatie over het VEB -lidmaatschap