VEB.net maakt gebruik van cookies om het gebruiksgemak van de website te verbeteren. 

Update inzake VEB-BP: de Hoge Raad heeft in het arrest van vandaag prejudiciële vragen gesteld aan het Europees Hof van Justitie over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter. Gedupeerde BP Beleggers moeten nog even geduld hebben voordat duidelijk is of de Nederlandse rechter kan oordelen over hun schade.

Eerder concludeerden zowel de Rechtbank als het Hof dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van de VEB tegen BP. Het Hof concludeert dat de financiële schade van de Nederlandse BP beleggers weliswaar in Nederland is geleden op de beleggingsrekening, maar dat er onvoldoende bijzondere omstandigheden voorhanden zijn om de Nederlandse rechter bevoegd te achten en over de kwestie te laten oordelen. Zij deden dit zonder de uitdrukkelijk door de VEB verzochte prejudiciële vragen te stellen aan het Europees Hof. De VEB is in cassatie gegaan tegen het oordeel van het Hof.  A-G Vlas, tevens hoogleraar Internationaal Privaatrecht, adviseerde de Hoge Raad in zijn conclusie van 9 februari 2019 uitdrukkelijk wel om prejudiciële vragen te stellen aan het Europees Hof van Justitie. De Hoge Raad heeft dit advies ter harte genomen.

De procedure bij het Europees Hof van Justitie zal ongeveer anderhalf jaar duren. Daarna zal het definitieve oordeel van de Hoge Raad volgen. 

Lees hier het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2019.

Prejudiciële vragen over gecompliceerde rechtsvragen

De Hoge Raad is voornemens om de volgende vragen aan het Europees Hof van Justitie te stellen:

1. (a) Dient art. 7, aanhef en onder 2, van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking)(PbEU 2012, L 351/1; hierna: Verordening Brussel I-bis) aldus te worden uitgelegd dat het rechtstreeks intreden van zuiver financiële schade op een in Nederland aangehouden beleggingsrekening of een beleggingsrekening van een in Nederland gevestigde bank of beleggingsonderneming, welke schade het gevolg is van beleggingsbeslissingen genomen onder invloed van algemeen verspreide, maar onjuiste, onvolledige en misleidende informatie van een internationale beursgenoteerde onderneming, een voldoende aanknopingspunt oplevert voor internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter uit hoofde van de plaats van het intreden van de schade (Erfolgsort)?

(b) Zo nee, zijn bijkomende omstandigheden vereist die rechtvaardigen dat de Nederlandse rechter bevoegd is en welke omstandigheden zijn dat? Zijn de bijkomende omstandigheden die hiervoor in 4.2.2 zijn genoemd, voldoende voor bevoegdheid van de Nederlandse rechter?

2. Luidt het antwoord op vraag 1 anders indien het gaat om een vordering die op de voet van art. 3:305a BW is ingesteld door een vereniging die tot doel heeft de collectieve belangen te behartigen van beleggers die schade hebben geleden als bedoeld in vraag 1, hetgeen onder meer meebrengt dat de woonplaatsen van de hiervoor bedoelde beleggers niet zijn vastgesteld, evenmin als de bijzondere omstandigheden van de individuele aankooptransacties?

3. Indien de Nederlandse rechter bevoegd is om op basis van art. 7, punt 2, Verordening Brussel I-Bis kennis te nemen van de vordering op de voet van art. 3:305a BW, is dan de aangezochte Nederlandse rechter ook bevoegd om vervolgens kennis te nemen van alle individuele schadevorderingen van de beleggers die schade hebben geleden als bedoeld in vraag 1?

4. Indien vraag 3 ontkennend moet worden beantwoord, wordt dan de interne relatieve bevoegdheid bepaald op grond van de woonplaats van de gedupeerde belegger, de vestigingsplaats van de bank waar deze belegger zijn persoonlijke bankrekening aanhoudt of de vestigingsplaats van de bank waar de beleggingsrekening wordt aangehouden, dan wel een ander aanknopingspunt?

De Hoge Raad heeft de VEB en BP in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de door de Hoge Raad geformuleerde vragen.

Voorgeschiedenis: geen procedures tegen BP in Europa
De VEB daagde BP in april 2015 namens Nederlandse beleggers voor de rechter vanwege misleiding voor en na de olieramp in de Golf van Mexico in 2010. De procedure van de VEB is de enige procedure van beleggers in Europa in de nasleep van de ramp met de Deepwater Horizon. In Canada en de Verenigde Staten lopen wel meerdere procedures.

Het Hof Amsterdam was net als de Rechtbank Amsterdam van oordeel dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om over deze kwestie te oordelen. Volgens het Hof is de financiële schade weliswaar in Nederland geleden maar dienen er aanvullende bijzondere omstandigheden voorhanden te zijn, voordat de Nederlandse rechter bevoegd is. Die bijzondere omstandigheden “waaruit een band met Nederland kan worden afgeleid”, waren niet aanwezig volgens het Hof. De Hoge Raad neemt dit oordeel niet over. 

De olieramp met de Deepwater Horizon in 2010
De procedure van de VEB heeft betrekking op de misleidende uitlatingen van BP jegens haar aandeelhouders. Het gaat hierbij om stelselmatig onjuiste, onvolledige en misleidende mededelingen van BP over haar veiligheids- en onderhoudsprogramma's vóór de olieramp met de Deepwater Horizon op 20 april 2010. Daarnaast gaat de procedure over misleidende uitlatingen van BP over de omvang van de olieramp ná deze gebeurtenis.

Na de olieramp daalde de koers van het aandeel BP met meer dan 48 procent.

De misleidende uitlatingen na de olieramp waren aanleiding voor de Amerikaanse toezichthouder SEC om BP een boete op te leggen van 525 miljoen dollar. Destijds de op twee na hoogste boete ooit uitgedeeld door de SEC.