VEB.net maakt gebruik van cookies om het gebruiksgemak van de website te verbeteren. 

De optiepremie is het bedrag dat de koper van een optie betaalt aan de verkoper (ook wel de 'schrijver' genoemd). We leggen uit welke factoren de hoogte van de optiepremie bepalen.

De hoogte van de optiepremie is in beginsel afhankelijk van vraag en aanbod – dat komt tot uiting in de “verwachte volatiliteit”. De andere variabelen die de prijs van opties bepalen zijn meestal redelijk in te schatten. De opties in een bepaald aandeel met verschillende uitoefenprijzen en looptijden hangen met elkaar samen. Daardoor kunnen grote afwijkingen niet bestaan. Bij gelijke looptijden kan óók door vraag en aanbod de 100 call niet duurder worden dan de 95 call.

Anders zouden er mogelijkheden in de markt ontstaan die gratis kansen opleveren. Bijvoorbeeld gratis butterfly constructies of gratis spreads. Dat soort mogelijkheden bestaan tegenwoordig niet.

Verschillende variabelen hebben invloed op de prijs van opties.

1. De uitoefenprijs
Callopties (kooprechten) worden goedkoper naarmate de uitoefenprijs hoger is; voor putopties (verkooprechten) geldt het omgekeerde. Oftewel hoe verder een optie out-of-the-money is, hoe lager de premie. De kans dat de optie geld waard gaat worden is dan kleiner. Er is dan immers een grotere koersbeweging nodig voordat de optie in-the-money komt. Lees hier meer over de werking van call- en putopties.

2. De resterende looptijd van de optie (theta)
Looptijden variëren van een dag tot vijf jaar – en in uitzonderlijke gevallen tien jaar. Hoe langer de looptijd van een optie, hoe hoger de absolute waarde ervan – dit wordt ook wel de ‘tijdswaarde’ genoemd. Een optie met een looptijd van vijf jaar is vanzelfsprekend aanzienlijk meer waard dan een optie die binnen een week afloopt.

Elke optie wordt minder waard met het verstrijken van de tijd – als andere variabelen stabiel blijven. Hoeveel een optie minder waard wordt per dag wordt aangeduid met de Griekse letter theta. De invloed van tijdsverval (theta) is het sterkst bij opties met een korte resterende looptijd.

Resterende looptijd korter:

Calloptie goedkoper

Putoptie goedkoper

 

3. De intrinsieke waarde

Hoe hoger de intrinsieke waarde, hoe hoger de optiepremie. Zie grafiek 1 voor een voorbeeld van een putoptie met uitoefenprijs 25 euro. Als de aandelen op dat moment 15 euro kosten, is de intrinsieke waarde van de opties 10 euro. Opties worden nooit verhandeld onder hun intrinsieke waarde, omdat dit arbitragemogelijkheden zou creëren: de opties onder intrinsieke waarde kopen, uitoefenen en de aandelenpositie liquideren.

Indien er nog voldoende looptijd resteert, zal de optiepremie overigens (een stuk) hoger liggen dan 10 euro. Er zit dan nog tijdswaarde in de opties.  De intrinsieke waarde volgt uit de stand van de onderliggende aandelen. Stijgt het onderliggende aandeel, dan stijgt de call en daalt de put. Dit effect heet ook wel de delta. Het gevolg van verandering van de onderliggende koers is het sterkste met opties die in-the-money zijn.


Koers aandeel stijgt

Calloptie duurder

Putoptie goedkoper


Grafiek 1: putoptie (groene lijn is fictief koersverloop aandeel over tijd)

4. De verwachte volatiliteit (vega)

Hoe groter de verwachte beweging is, hoe duurder de optie. Dit staat los van de daadwerkelijke koersbeweging van het aandeel. Een optie kan een hoge verwachte volatiliteit hebben, zelfs wanneer het onderliggende aandeel nauwelijks beweegt. Bijvoorbeeld vlak voor een bedrijf de resultaten bekend zal maken. De verwachte volatiliteit – ook wel ‘implied volatility’ genoemd en aangeduid met de Griekse letter vega – is veruit de belangrijkste én meest onzekere variabele voor bepaling van de optieprijs. De meeste andere factoren zijn immers bekend.

Een hoge verwachte volatiliteit betekent dat men rekening houdt met grote koersuitslagen. Uit de verwachte volatiliteit kan de “angstbarometer” worden afgeleid (de VIX door opties op de S&P 500 index).

Verwachte volatiliteit stijgt

Calloptie duurder

Putoptie duurder

 

5. De rente (rho)

Een hogere rente maakt callopties duurder en putopties goedkoper. Dit komt doordat bij een hogere rente het kopen van een calloptie voordeliger wordt ten opzichte van het direct kopen van aandelen. Ook volgt dit effect uit de verdiscontering van toekomstige geldstromen. Deze variabele wordt aangeduid met de Griekse letter rho. De impact van de rente is alleen significant bij opties met een langere looptijd.

Rente stijgt

Calloptie duurder

Putoptie goedkoper

 

6. Dividend

Als een bedrijf dividend uitkeert, daalt de koers van het aandeel ter waarde van het dividend. Dit heeft ook een effect op de optieprijzen. Bij het bepalen van de optieprijs wordt rekening gehouden met het verwachte toekomstige dividend. Callopties worden goedkoper bij hoger dividend, en putopties duurder. 

Dividend stijgt:

Calloptie goedkoper

Putoptie duurder