VEB.net maakt gebruik van cookies om het gebruiksgemak van de website te verbeteren. 

In een goed gespreide beleggingsportefeuille, afgezien van de zeer offensieve variant, nemen obligaties van oudsher een belangrijke plaats in. Obligaties zijn er in allerlei soorten en maten, maar als het gaat om traditionele portefeuille-opbouw neemt deze beleggingscategorie de plaats in van een belegging met beperkt risico.  

In het bepalen van een vereist rendement, ook van andere effecten, is de risicovrije rente op obligaties vaak een eerste bouwsteen. Hoewel risico niet volledig is uit te bannen, komen de kortlopende obligaties van zeer kredietwaardige landen wel het meest in de buurt. Met dergelijke obligaties is de risicovrije component van de portefeuille op te bouwen.

In principe gaat het dan om een belegging zonder volatiliteit, die niet in waarde kan stijgen of dalen. Ook staatsobligaties hebben echter een koers, die afhankelijk is van de rentestand. Bij een korte looptijd is het renterisico echter meestal heel laag of zelfs verwaarloosbaar.

Met langerlopende staatsobligaties is (iets) meer rendement te behalen, waarbij het risico op wanbetaling minimaal is. Deze hebben een inkomstenstroom die stabieler en voorspelbaarder is dan die van aandelen. Het rendement en de kans op verlies van kapitaal zijn wel heel erg afhankelijk van het land dat de obligaties uitgeeft, zo betaalt Griekenland een hogere rente dan Nederland.

Risico's en rendement

In de praktijk zijn er dus wel degelijk risico’s verbonden aan deze beleggingscategorie. Een belangrijk punt voor vrijwel iedere obligatie is dat de waarde van de schuld, door geldontwaarding (inflatie), afneemt. Met obligaties buiten het eurogebied heb je daarnaast blootstelling aan andere valuta’s, wat het rendement in euro’s een stuk onzekerder maakt.

Daarnaast is er debiteurenrisico, dat afhankelijk is van de kredietwaardigheid van de uitgevende instelling. Wat is de kans dat deze voor het einde van de looptijd van de obligatie in betalingsproblemen komt en daardoor de uitkering van rente of de hoofdsom niet of maar voor een deel kan voldoen? Hier moet je vooral rekening houden bij bedrijfsobligaties en overheden met een lage kredietstatus.

Hoe hoger het risico, hoe hoger in principe ook het effectieve rendement van een obligatie. Op de lange termijn blijkt wel dat obligaties uiteindelijk minder opleveren dan aandelen, maar in bepaalde periodes kan dit juist omgekeerd zijn. Denk bijvoorbeeld aan een crisis waarin aandelen hard onderuitgaan en veilige obligaties juist stijgen door renteverlagingen (bijvoorbeeld in 2008).

Voor het Credit Suisse Global Investment Returns Yearbook wordt jaarlijks onderzocht wat verschillende beleggingscategorieën hebben opgeleverd vanaf 1900. Als we kijken naar het onderzoek uit 2021, dan bestrijkt dit de periode van 1900 tot en met 2020. Het reële rendement (dus na inflatie) op aandelen wereldwijd is in die periode gemiddeld 5,2 procent per jaar, voor obligaties is dit gemiddeld 2,1 procent per jaar (bron).

Bouwstenen
De hoofdcategorieën aandelen en obligaties vormen de bouwstenen van vrijwel iedere breed gespreide beleggingsportefeuille. Dit is de verdeling tussen risicodragend en risicomijdend in de assetallocatie (verdeling van het vermogen over beleggingsproducten). De allocatie naar obligaties (risicomijdend) neemt in principe toe naarmate de beleggingshorizon korter wordt.

Als een belegger bijvoorbeeld nog dertig jaar heeft tot zijn pensioen, kan hij tot wel 95 procent risicodragend beleggen. Bij een horizon van 10 jaar is de verdeling ongeveer fiftyfifty, rond het moment van opname zal idealiter zo’n driekwart van het vermogen in obligaties zitten. Let op: dit is op basis van de theorie en resultaten uit het verleden, de praktijk kan op een ander moment anders uitwijzen.

Het obligatiedeel in een portefeuille kan het beste worden opgebouwd via fondsen en etf’s, om de gewenste spreiding binnen deze beleggingscategorie te bereiken.

De afgelopen jaren is steeds meer twijfel gerezen over deze traditionele portefeuilleverdeling, omdat de rente zo hard is gedaald en beleggers er dikwijls op toe moeten leggen om te beleggen in verschillende type obligaties: het zogeheten effectieve rendement (de yield) is negatief.

Bij lage effectieve rendementen kan ook een beperkte stijging van de rente al een negatieve impact hebben op de koers van obligaties in de portefeuille. Het maakt het voor beleggers die een bepaald deel van hun portefeuille inrichten met obligaties des te belangrijker om rekening te houden met de risico’s en te kijken naar de verschillende typen obligaties.

Aangezien een obligatie een lening is, bezit de obligatiekoper een claim op bepaalde uitkeringen van de uitgevende instelling. Deze zijn vastgelegd in een zogeheten bond-indenture, de voorwaarden van de obligatie. Daarmee verschillen deze instrumenten van aandelen, omdat aandelen geen vastgelegde uitkeringen hebben die aan de belegger worden overgemaakt.

Met een obligatie koop je dus een beetje zekerheid, hoewel er toch altijd ook risico’s aan verbonden blijven.

Staatsobligaties
Staatsobligaties boden tot het begin van de financiële crisis in 2008 een vooruitzicht op een voorspelbare inkomstenstroom, met daarnaast een vooruitzicht op een positief rendement. Deze konden ook fungeren als een hedge voor tijden van recessie en in bear-markten (periodes met negatieve rendementen op aandelen).

Het voordeel van staatsobligaties in een periode met zeer lage tot negatieve rente is minder duidelijk. Het directe rendement bij het aanhouden van de obligatie tot het einde van de looptijd is er nauwelijks of dit is zelfs negatief, en in slechte economische tijden is het te betwijfelen of de koers nog verder omhoog kan en de rente nog verder kan dalen.

De staatsobligatie lijkt dan nog slechts een functie te hebben voor waarde-behoud. Ook kan een vlucht naar obligaties (van kredietwaardige landen) het gevolg zijn van bijvoorbeeld onrust op de markt en zijn er andere krachten actief, zoals centrale bankiers of institutionele beleggers die deels moeten beleggen in deze stukken. De waarde van een reguliere obligatie kan in reële termen door inflatie natuurlijk wel afnemen.

Vooral de obligaties met een laag couponrendement en lange looptijd zijn sterk blootgesteld aan het risico van een stijgende rente. Om met obligaties een portefeuille te bouwen waarin een mogelijkheid wordt opengehouden om van de stijgende rente te kunnen profiteren, kan een belegger gebruikmaken van een obligatieadder. Daarin worden obligaties gekocht met verschillende looptijden, gelijkmatig verdeeld over de beleggingshorizon.

Rentecurve
De rentecurve (yield curve) is een grafiek die de relatie weergeeft tussen verschillende looptijden en rentetarieven van obligaties met dezelfde kredietwaardigheid. Vaak betreft dit één bepaalde uitgevende instelling.

Een normale rentecurve toont een stijgende lijn, vanwege een toenemend risico van het faillissement op enig moment binnen de looptijd als deze looptijd langer is. Daarnaast heeft de obligatiehouder met een langere looptijd een groter renterisico: rentestijgingen raken de obligatiekoers harder.



Bron: Statista

De rentecurve anno februari 2022 voor Nederlandse staatsobligaties hierboven laat een beeld zien van negatieve rente voor alle obligaties met een looptijd tot en met 4 jaar. De Bond maturity op de x-as laat de resterende looptijd zien van de obligatieserie, de y-as het effectieve rendement (Yield).

Een negatieve yield wil niet per se zeggen dat de coupon negatief is. Een negatieve rente van 0,16 procent komt bij een driejaars-obligatie met een coupon van 0,2 procent tot stand als deze een koers heeft bij uitgifte van iets meer dan 101 procent. De aflossing gebeurt tegen 100 procent van de nominale waarde. Zo ontstaat er een negatief effectief rendement. Dit is uitgewerkt in het kader hieronder.

Hoe werkt een negatief effectief rendement: een voorbeeldberekening 


Technisch wordt dit inzichtelijk als je de uitkeringen met een negatieve rente terugrekent naar vandaag. Bij een negatieve rente betaal je eigenlijk meer dan wat je krijgt, en voor ieder jaar wordt dit effect groter. Dat is het omgekeerde ten opzichte van een reguliere obligatie met een positief rendement.

Om de koers van een obligatie te berekenen deel je iedere uitkering door 1 plus het rentepercentage als decimaal, in dit geval minus 0,0016. Dat is dus 0,9984. Delen door een getal onder de 1 geeft een hogere waarde.

Dit delen doe je zo vaak als het aantal jaar dat de uitkering in de toekomst ligt. Daarmee bereken je de contante waarde. De som van de contante waardes vormt de obligatiekoers. Stel dat we uitgaan van een obligatie met een nominale waarde van 1000 euro met 0,2 procent couponrente (2 euro per jaar), dan ziet dit eruit als in de onderstaande tabel.




De contante waardes tellen op tot 1010,84. Dat betekent dat de obligatie wordt uitgegeven tegen 101,084 procent van de nominale waarde voor een effectief rendement van -0,16 procent.  


Een makkelijke manier om vast te stellen of je met een negatief of positief rendement te maken hebt, is het optellen van de uitkeringen en deze vergelijken met de koers. Als de uitkeringen tot een groter bedrag optellen, is het effectief rendement positief, als deze tot een kleiner bedrag optellen is het rendement negatief. Vooral bij een nulcouponobligatie is dit in één oogopslag inzichtelijk.

Het is dus niet zo dat beleggers bij een negatieve yield aan de uitgevende instelling rente moeten overmaken. Zij kunnen gewoon een bepaalde couponrente ontvangen, maar doordat zij minder terugkrijgen aan het einde van de looptijd dan zij hebben ingelegd bij de aanschaf, kan sprake zijn van een per saldo negatief effectief rendement.

De rentecurve die hierboven is te vinden kan het voordeel van een spreiding over uitgiftes met verschillende looptijden illustreren.

Een belegging in een enkele obligatie met een langere looptijd levert iets meer rendement op, maar er is heel weinig perspectief op meer rendement dan de yield. Een stijgende rente zorgt wel voor koersverlies. Met het kopen van korterlopende obligaties kunnen kasstromen naar voren worden gehaald, zodat geld op een eerder moment tegen een eventuele hogere rente kan worden herbelegd.

Spreiding over ratings
Het is belangrijk om voldoende te spreiden binnen een obligatieportefeuille. Een groot bedrag is vaak nodig om genoeg verschillende obligaties te kunnen kopen, gegeven het feit dat die vaak uitsluitend in coupures van € 1.000, € 5.000 of zelfs € 10.000 te verkrijgen zijn.

Hoe lager de kredietrating van een obligatie, hoe hoger het risico op wanbetaling. Bij lagere kredietwaardigheid is het verstandig om meer spreiding aan te brengen over verschillende obligatie-uitgiftes. Hieronder een overzicht om een indruk te krijgen hoeveel obligaties een belegger zou moeten kopen om risico's goed te kunnen spreiden.

 Kredietrating

# verschillende uitgevende instellingen 

AAA staatsobligatie 

1 

AA-A staatsobligaties 

5 tot 7 

AA corporates 

15 tot 20 

A corporates 

30 tot 40 

BBB corporates of lager 

Minstens 60 


Via de VEB - etf portal zijn per obligatietype etf’s te vinden, verspreid over verschillende regio’s en met de gewenste bescherming. Hiermee kun je direct gespreid beleggen in obligaties met een bepaalde credit rating en looptijd.