VEB.net maakt gebruik van cookies om het gebruiksgemak van de website te verbeteren. 

Wie wil handelen in opties moet zich een nieuwe taal eigen maken. Er zijn verschillende begrippen die relevant zijn voor de optiebelegger. Deze optieterminologie wordt hier beschreven.

 

De volgende grafiek dient ter illustratie van enkele in dit artikel aangehaalde begrippen.

Grafiek 1: Illustratie putoptie (koper speculeert op daling aandeel)


Onderliggende waarde

Een optie biedt het recht om een onderliggende waarde te kopen of verkopen. Vaak gaat het om aandelen, maar andere voorbeelden zijn: obligaties, valuta’s, aandelenindices, aardappels, sinaasappelsap en edele metalen. We gaan bij onderstaande begrippen telkens uit van aandelen.

Looptijd
Elke optie heeft een vooraf vastgestelde looptijd, die loopt tot en met de expiratiedatum. Na het verstrijken van de looptijd heeft de koper niet langer meer het recht om aandelen te kopen (callopties) of verkopen (putopties). De optie loopt, bij het niet uitoefenen daarvan, waardeloos af. Een optie kan voor het einde van de looptijd worden uitgeoefend door de koper, maar meestal is het gunstiger om de optie te verkopen als je deze niet langer meer wilt aanhouden. Op de expiratiedatum kan een optie met waarde worden uitgeoefend (om aandelen te verkrijgen of te verkopen) of kan deze gesloten worden door deze te verkopen.


In het voorbeeld van grafiek 1 is de looptijd bijvoorbeeld 12 maanden.

Uitoefenprijs
Elke optie biedt het recht om aandelen te kopen of verkopen tegen een vooraf vastgestelde prijs: de uitoefenprijs. Hoe de koers van het (onderliggende) aandeel ook beweegt, de uitoefenprijs staat vast. Optiebeleggen draait om het verschil tussen de uitoefenprijs en de koers van het (onderliggende) aandeel.

Dat betekent echter niet dat een optie alleen bij het overschrijden van de uitoefenprijs (op de voor de betreffende optie gunstige manier) iets oplevert voor de koper. Een gunstige beweging van het aandeel in de richting van de uitoefenprijs, dus bijvoorbeeld een koersstijging bij een calloptie, zorgt voor een hogere prijs van de optie. Hetzelfde geldt voor een toename van de volatiliteit. Zo kan een optiekoper tussentijds een winst verzilveren door de optie weer te verkopen, bijvoorbeeld als hij verwacht dat de koers niet verder zal stijgen.


Per aandeel bestaan vaak tientallen optiesoorten (series) met verschillende uitoefenprijzen. Bij een koers van een aandeel van 28 euro kunnen bijvoorbeeld call- en putopties beschikbaar zijn met uitoefenprijzen van 15, 20, 25, 30, 35 en 40 euro.

In grafiek 1 is de uitoefenprijs 25 euro (zie horizontale gestipte lijn).

Intrinsieke waarde
Dit is het verschil tussen de uitoefenprijs van de optie en de koers van het aandeel. Als een optie intrinsieke waarde heeft, is deze ‘in-the-money’.

Zie grafiek 1 (rode verticale gestipte lijn). Deze putoptie heeft een uitoefenprijs van 25 euro. Als de aandelen op dit moment 15 euro kosten (zie maand 7-10), is de intrinsieke waarde van de opties 10 euro (25-15 euro). Voor minder dan dit bedrag zullen deze opties niet verkocht worden.

De koper van de optie kan namelijk direct zijn verkooprecht uitoefenen en honderd aandelen voor 15 euro op de beurs kopen, om deze direct weer voor 25 euro te verkopen, waardoor hij 1.000 euro (= 100 x € 10) verdient. De optiepremie en kosten van optiehandel moeten daar dan nog wel op in mindering worden gebracht om te kunnen spreken van ‘winst’.   


Koper
Verkrijgt het recht om aandelen te kopen of verkopen. Hij betaalt de optiepremie en ontvangt mogelijkerwijs een mooi rendement op zijn beperkte investering. Maximaal verliest de koper de betaalde optiepremie (en eventuele transactiekosten).

Verkoper (ook wel ‘schrijver’)
Verstrekt het recht om aandelen te kopen of verkopen, en gaat dus zelf een plicht aan om aan de andere kant van de transactie te verkopen of kopen. Hiervoor ontvangt hij de optiepremie van de koper.

De risico’s voor de verkoper liggen vele malen hoger, aangezien zijn verlies kan oplopen tot het verschil tussen de uitoefenprijs en de beurskoers. In het geval van callopties kan de schrijver theoretisch zelfs een onbeperkt verlies lijden. Zeker wanneer hij de aandelen niet bezit. De bank zal de verkoper vragen om een onderpand aan te houden (de ‘margin’, zie verderop) om dit risico te beperken, en kan ingrijpen als het verlies te ver oploopt.

Optiepremie (koers optie)
Beleggers die een optie verkopen, willen hiervoor een beloning: de optiepremie. Dit is een eenmalige vergoeding voor het risico dat de verkoper loopt dat hij de beleggingen moet leveren of kopen. Dat gebeurt namelijk altijd tegen een ongunstige waarde en hij lijdt in dat geval verlies.

De optiepremie kan de verkoper leuk extra rendement opleveren. Weliswaar enkel indien zijn voorspelling goed uitpakt. De optiepremie is tegelijkertijd ook de beurskoers van de optie.

De koper betaalt de optiepremie voor het recht dat hij verkrijgt om aandelen te kopen of verkopen. Optiepremies zijn continu aan verandering onderhevig, door koersdalingen en -stijgingen van het onderliggende aandeel en andere factoren die de waarde van een optie beïnvloeden.

Wat de hoogte van de optiepremie bepaalt


Callopties

Bieden het recht om aandelen te kopen tegen een vooraf vastgestelde uitoefenprijs. De koper is gebaat bij een koersstijging van het aandeel, terwijl de verkoper profiteert van een gelijkblijvende of dalende koers. Oefent de koper zijn optie uit, dan moet de verkoper de aandelen leveren tegen de uitoefenprijs. Zoals eerder gemeld, kan dit zeer risicovol zijn voor de verkoper. Op enig moment gedurende de looptijd kan de verkoper de positie weer sluiten door de optie terug te kopen voor de dan geldende optiepremie. Als de koers van het aandeel is gestegen, betaalt hij daar wel een hogere prijs voor. Op dezelfde manier kan de koper zijn positie sluiten door eenzelfde optiecontract te verkopen.

Lees meer over de werking van callopties op de VEB-website.

Putopties
Bieden het recht om aandelen te verkopen tegen een vooraf vastgestelde uitoefenprijs. De koper is gebaat bij een koersdaling, terwijl de verkoper profiteert van een gelijkblijvende of stijgende koers. Indien de koper zijn optie uitoefent, moet de verkoper de aandelen tegen de uitoefenprijs van hem afnemen. De (bruto)winst voor de koper is beperkt tot de uitoefenprijs, aangezien de waarde van het aandeel niet onder nul kan dalen. Om dezelfde reden is het maximale verlies van de verkoper gelijk aan de uitoefenprijs.

Grafiek 1 toont een putoptie.

Lees meer over de werking van putopties.

Spread
Dit is het verschil tussen de prijs waarvoor een optie op hetzelfde moment gekocht (laatprijs) en verkocht kan worden (biedprijs). Het verschil pakt altijd negatief uit voor de belegger, en is daarmee te zien als een kostenpost. De optiekoper kan immers op het moment van aanschaf direct minder terugkrijgen voor zijn belegging dan hij ervoor heeft betaald. Op dezelfde manier ontvangt de verkoper een premie die lager is dan wat hij op hetzelfde moment zou moeten betalen om de optie weer terug te kopen.

Wanneer een optie beperkt verhandelt, is de spread doorgaans groter. Dat betekent dus feitelijk ook hogere kosten voor de belegger. Het is belangrijk om je bewust te zijn van deze ‘verborgen’ kosten van het beleggen in opties.

In- en out-of-the-money
Wanneer een optie in-the-money is, dan is dat in principe gunstig voor de koper. Het betekent dat de koers van de aandelen hoger (in het geval van callopties) of lager (in het geval van putopties) ligt dan de uitoefenprijs. Er is intrinsieke waarde, de opties leveren wat op bij uitoefening.

Let wel: de koper moet eerst nog de ‘optiepremie’ en kosten van het beleggen in opties terugverdienen om winst te kunnen maken. Het grijze veld in grafiek 1 is in-the money voor een putoptie.

Wanneer een optie out-of-the-money is, is dat juist in het voordeel van de verkoper. Het betekent dat de opties geen intrinsieke waarde hebben en dat de koper er op dat moment geen voordeel uit kan halen. De verkoper heeft de premie ontvangen en zal zolang de optie out-of-the-money blijft niet worden aangewezen om tegen een voor hem ongunstige prijs af te nemen of te leveren. Zie het lichtblauwe veld in grafiek 1 voor de situatie van een out-of-the-money putoptie.

Ook kan een optie at-the-money zijn. In dat geval ligt de uitoefenprijs precies op of vlak bij de koers van het aandeel. Zie het donkerblauwe veld in grafiek 1. Op dat moment is de optiepositie bij uitoefening zonder waarde. Tegelijkertijd is het mogelijk dat een belegger in de optie bij het sluiten van de positie winst of verlies heeft ten opzichte van de betaalde of ontvangen optiepremie. Opties hebben immers een prijs, net als aandelen. Om het rendement te bepalen moet altijd worden gekeken naar de koers waarop de positie is aangegaan.

Tijdswaarde
Aandeelkoersen staan bloot aan volatiliteit: ze reageren op onvoorspelbare marktontwikkelingen. Hoe langer de resterende looptijd van een optie, hoe meer er nog kan gebeuren met het onderliggende aandeel. De tijdswaarde omvat dit aspect, waar de koper van de optie voor moet betalen in de vorm van een hogere optiepremie.

Wanneer de koers van het aandeel en de uitoefenprijs van de optie gelijk zijn, heeft een optie daarom nog steeds waarde. Dat is de tijdswaarde, en die is het grootste bij at-the-money opties. Er is immers nog een goede kans dat de optie in-the-money geraakt, zeker bij een langere resterende looptijd. Bij opties die out-of-the-money zijn wordt de prijs bepaald door de tijdswaarde, omdat er geen intrinsieke waarde is. Als een aandeel volatieler is, zal deze tijdswaarde hoger zijn. Grotere koersschommelingen verhogen namelijk de kans dat de koers van het aandeel uiteindelijk boven of onder de uitoefenprijs van de optie uitkomt.

Naarmate de looptijd verstrijkt zal de tijdswaarde binnen de optiepremie lager worden, waarbij deze eerst langzaam afneemt en naarmate de expiratiedatum dichterbij komt steeds sneller. Dit wordt geïllustreerd in de grafiek hieronder.


Margin
Met de margin wordt de financiële buffer bedoeld die een belegger continu aanhoudt om aan zijn of haar verplichtingen te voldoen, bijvoorbeeld bij het schrijven (verkopen) van opties. De optieverkoper verplicht zich om tegen een vooraf vastgestelde uitoefenprijs een bepaald aantal effecten te leveren (calloptie) of af te nemen (putoptie) zodra de bezitter van die optie deze uitoefent. De bank of broker stelt hiervoor een ‘marginverplichting’, een minimale buffer die de belegger moet aanhouden. De hoogte van de marginverplichting is afhankelijk van een aantal factoren en kan verschillen per broker. Een van deze factoren is uiteraard de koers van de onderliggende effecten, maar ook de volatiliteit kan meespelen. Door koersbewegingen kan de margin van minuut tot minuut verschillen.